‘Abu Dhabi.’ Zo noemde ik eens een column over Suus en haar zoontje Daan. Het was in 2008, nadat Suus me via de mail haar verhaal had verteld.
Over hoe ze op het punt stond te emigreren. Dat de school voor de kinderen in de Verenigde Arabische Emiraten al was uitgezocht. Dat ze ‘alleen nog even’ hoefde te bevallen van de jongste van de drie. En dat baby Daan die toen geboren werd, ernstig gehandicapt was. Er bleek zoveel mis dat Abu Dhabi werd afgeblazen. Haar man bedankte voor zijn nieuwe baan. De droom was voorbij, ze kreeg er zorgen voor terug.
Nu is het juni 2020. Ik zit achter mijn bureau en lees de rouwkaart waarop staat ‘we zijn zo dankbaar dat je bij ons was’.
Ik kijk naar Daans geboortedatum (toen was Job 3) en naar de datum van overlijden (Job is nu 16). Het hele turbulente leven van haar lieve zoon past in de periode-Job.
De afgelopen jaren had ik fragmentarisch mailcontact met Suus (die in het echt anders heet). Als ik onze berichten terug lees, ging het altijd over het onafwendbare moment dat zij nu heeft aangetikt. In de eerste mail schreef ze al over zijn beperkte levensverwachting. Ik vertelde over ons niet-reanimerenbeleid dat we met het ziekenhuis hadden afgesproken na Jobs geboorte – en dat we later weer introkken.
Daan was veel ziek vorig jaar, Job ook. Suus schreef dat ze al een paar keer afscheid van hem had genomen, maar dat hij telkens weer beter werd. Dertien jaar zorgen voor een gehandicapt kind vraagt onmenselijk veel van ouders, vooral als je weet dat de dood als een trouwe labrador bij de deur zit te wachten.
De ochtend na zijn overlijden schreef ze me dat Daan in haar armen was ingeslapen. Wat kun je nog meer doen als moeder?